Auto’s van Toen: Dino
De zoon van… maar ook de V6-motor, Ferrari, Fiat en zelfs Lancia
Door Paul Spek. Als (model)autoliefhebber schrijft hij wekelijks de rubrieken AutoRAI in Miniatuur en Auto’s van Toen. Rijdt een smart citycoupé en een Ford Streetka. |
De oorspronkelijke ‘Dino’ was Alfredo, de oudste zoon van Enzo Ferrari. Dino overleed in 1956 op 24-jarige leeftijd aan spierdystrofie (Duchenne). Sindsdien vernoemt Ferrari zijn V6-motoren naar zijn zoon. De Dino-motoren dreven de mooiste, spectaculairste auto’s aan.
Onvoldoende productiecapaciteit
Dino Ferrari werkte tot zijn dood aan V6-motoren voor de autosport. Toen de FIA, de internationale autosportfederatie, vanaf 1964 voor de Formule 2 een serieproductie van minimaal vijfhonderd motoren met maximaal zes cilinders voorschreef, moest Ferrari daarvoor een oplossing vinden. Het was destijds nog dermate klein dat het zelf niet voldoende auto’s met de V6-motor kon produceren.
“Ferrari was destijds nog dermate klein dat het niet voldoende auto’s met de Dino-V6-motor kon produceren om aan de homologatie-eisen van de FIA te voldoen.”
Fiat
Ferrari kreeg hulp van Fiat. Dat nam de Dino-motor voor Ferrari in productie en gebruikte de motor ook voor een sportieve cabriolet onder eigen merk. Deze Fiat Dino Spider verscheen in oktober 1966 en was voorzien van een wulpse carrosserie van Pininfarina. Het jaar erop verscheen op de Autosalon van Genève de Fiat Dino Coupé, met een bijzonder elegante carrosserie van Bertone. Beide designhuizen produceerden zelf de carrosserieën en leverden die aan Fiat.
“De Fiat Dino Spider had een wulpse carrosserie van Pininfarina, de Fiat Dino Coupé een bijzonder elegante carrosserie van Bertone.”
Verschillend
De Fiats waren compleet verschillend. De Coupé was bijvoorbeeld veertig centimeter langer dan de Spider en ook luxueuzer uitgerust. Als snel trok Fiat dat verschil in uitrusting tussen beide modellen recht. Hoe dan ook, Fiat produceerde voldoende Dino-motoren, zodat Ferrari de motor kon gebruiken in de Formule 2.
Van 2,0 naar 2,4 liter
De eerste jaren had de V6 Dino-motor een cilinderinhoud van twee liter en drie dubbele Weber-carburateurs. De Dino-motor was voorin in lengterichting gemonteerd en gekoppeld aan een vijfversnellingsbak. Vanaf 1969 werd de cilinderinhoud 2,4 liter en daarmee bleef de Fiat Dino tot 1973 in productie.
“De Dino was ‘géén’ Ferrari. Hij had – anders dan de ‘echte’ Ferrari’s – niet alleen de V6-motor, maar die was ook nog eens dwars achter de voorstoelen gemonteerd.”
Ferrari ook
Ondertussen werkte Ferrari óók aan een sportauto met de Dino-motor. Dat was de Dino 206, die Ferrari vanaf 1968 aanbood. De Dino was ‘géén’ Ferrari. Hij had – anders dan de ‘echte’ Ferrari’s – niet alleen de V6-motor, maar die was ook nog eens dwars achter de voorstoelen gemonteerd. Een echte sportauto dus, met een schitterende carrosserie van Pininfarina.
Assemblage naar Maranello
Deze samenwerking had niet alleen prachtige auto’s als resultaat. Een bijkomend gevolg was dat Fiat in 1969 een meerderheidsbelang verkreeg in Ferrari. Vanaf eind dat jaar werd zowel de Fiat Dino als de Dino 206 door Ferrari in Maranello geassembleerd. Pininfarina en Bertone leverden hun kunstwerkjes voortaan dus in Maranello af.
“Lancia won met de Stratos HF – óók voorzien van de 2,4-liter Dino-motor – het wereldkampioenschap rally in 1974, 1975 en 1976.”
En Lancia
Fiat was sinds 1969 ook eigenaar van Lancia. Dat merk had met de Aurelia GT, de Flavia en de Fulvia een goede reputatie op rallygebied opgebouwd. Naar aanleiding van de conceptauto van Bertone – de Stratos Zero – ontwikkelde Lancia de Stratos HF. Die werd als ultieme rallyauto ontwikkeld en was óók voorzien van de 2,4-liter Dino-motor. Lancia won met de Stratos HF het wereldkampioenschap rally in 1974, 1975 en 1976.